Een laagdrempelige winkel, waar klanten welkom zijn om even rond te struinen en zich in alle rust kunnen oriënteren.
1622?
Dokkum kent een lange geschiedenis als strategische vestingstad in Noordoost-Friesland, waarin het Dokkumer blokhuis een centrale rol speelde. Volgens volksoverleveringen zou de legendarische Friese koning Gondebald ‘Dokkumburg’ al in 739 met aarden wallen hebben omringd en gouden munt hebben laten slaan, maar van een versterkte stad was ten tijde van de moord op Bonifatius vrijwel zeker geen sprake. Die legende is afkomstig van een in 1582 ter gelegenheid van de fortificatie van Dokkum geslagen gedenkpenning.
Aan het eind van de middeleeuwen brak een tijd aan van onrust en strijd om de macht in Friesland tussen graven, hertogen, koningen en steden. In de twisten en ruzies tussen de Schieringers en Vetkopers in de jaren 1414 tot 1422 werden Dokkum en Ezumazijl enige malen veroverd en ingenomen. “Ende wonnen ende verbranden sy omme Alteke huijs, op die suider zyde van Dockum,” meldden de bronnen over het omverwerpen van de stins van Alteka Camstra in 1418, waarbij ook de aarden omwalling van de stad werd geslecht. De Schieringers heroverden spoedig daarna Dokkum weer en herstelden de vestingwerken.
Na een verzoening werden de bezetters door de Landdag opgedragen om Dokkum en Ezumazijl te verlaten, zodat men kon overgaan tot de ontmanteling van “Dockum Feste bolverck.” Toen de kapers en ballingen niet vrijwillig vertrokken, werd de stad met behulp van de door de Dokkumer zeerovers geteisterde Hanzesteden Lübeck en Hamburg ingenomen. De nog aanwezige ballingen, huurlingen en kapers werden een kopje kleiner gemaakt, “Ende dat Bolverck om Dokkum ende Esinger zijl worde uitgeroeit ende slecht gemaekckt.” Daardoor zou Dokkum voor lange tijd een ‘open stad’ zijn, hoewel op de zuidkant van de Zijl nog de versterkte stadsstins van olderman Offe Riemersma stond. Dat werd op 21 augustus 1470 bestormd en geplunderd door Schieringer hoofdelingen als wraak voor het verraad van “Offe van Dokkum” en zijn Vetkoperse bondgenoten, die een eenzijdig verbond met Karel de Stoute hadden gesloten.
In 1498 werd hertog Albrecht van Saksen door de Schieringers te hulp geroepen en ingehaald als landsheer van Friesland. Vanaf dat moment had Friesland één eigen bestuur, maar het was ook het einde van de ‘Friese vrijheid’. Albrecht van Saksen liet vlak bij de binnensteden blokhuizen bouwen. Dit waren versterkte huizen of vestingen, op een strategische plek, om de stad militair te kunnen controleren. In augustus 1516 stuurde stadhouder Floris van Egmond zeven vendels soldaten om Dokkum te bezetten, waarna door de Bourgondiërs aan de zuidzijde van het Diep zo’n blokhuis gebouwd werd en “Dockum worde oeck vast gemackt.” Over de bouw van het nieuwe blokhuis lezen we: “ende braeken Remmertsmahuys met al dye huysen op den Diek ende opten Keppels neder, ende maeckt daer dye graefte vant huys.” Tjaard van Burmania werd aangesteld als eerste drost of commandeur van dit blokhuis, waarmee de Bourgondiërs het strategisch belang van Dokkum aangaven.
Al in mei 1517 werd het weer versterkte Dokkum aangevallen door Gelders gezinde troepen en na een beleg van vier weken en zware verliezen kwam “die stadt Dockum sampt dat Blockhuys in handen der Gheldersen,” dit alles “met behoud van lyf, geweer ende peerden.” Na een nieuw beleg kwam de stad, met “de starkte ende vastigheiyd der Stad ende Huys, mit dobbele weeren, graften ende wallen wel versien,” in 1523 weer in handen van de Bourgondiers, die meteen de schade aan stadswallen en blokhuis herstelden, hoewel het laatste in bouwvallige staat bleef. Bij een inspectie onder leiding van luitenant Jehan de Lezu in 1530 trof men een “chasteau fort” aan dat was voorzien van een smalle gracht. Om van het blokhuis in de stad te komen kon gebruik worden gemaakt van een ophaalbrug. Uit zijn omschrijving blijkt dat het blokhuis meer bedoeld was tegen een eventueel oproer in de stad, dan als verdedigingswerk tegen een aanval van buitenaf. De inspecteur stelde dan ook voor om het niet al te grote, bouwvallige blokhuis te verkleinen tot een poortgebouw aan de zuidkant van het Diep en een nieuw blokhuis aan de oostkant van Dokkum te bouwen, gericht op een aanval vanuit zee. Reeds in september 1531 gaf keizer Karel V het bevel om Dokkum te ontmantelen door het blokhuis af te breken, de wallen van Dokkum te slechten en er de grachten mee te dempen. Opnieuw was Dokkum een moeilijk te verdedigen ‘open stad’, waarmee Karel V wilde voorkomen dat het weer een opstandig roversnest zou kunnen worden.
Pas veertig jaar later werd Dokkum in 1572 op last van Caspar de Robles andermaal voorzien van bolwerken in de vorm van een opgeworpen aarden wal, maar er werd geen versterkt huis meer gebouwd. Na de ‘Waalse Furie’, de bestorming door de Waalse huurlingen van De Robles, kwam Dokkum voorgoed in handen van de Geuzen en de Prins van Oranje die de stad vanaf 1582 van de huidige vestingwerken lieten voorzien. Na de verwoestingen van 1572 en de aanleg van de bolwerken en stadspoorten moet Dokkum lange tijd één grote bouwplaats zijn geweest. Op de plek van het voormalige blokhuis werd in 1622 een viertal huizen in renaissancestijl gebouwd met fraaie trapgevels. In 1929 stortte één van de vier gevels tijdens een hevige storm in.
Van oudsher was in het hoekpand de apotheek van Dokkum gevestigd, waar in ieder geval de apothekers Frederik Boekhoudt, Klaas Dirk Baas, Pieter Gunster en Jo Dikhoff hun pillen draaiden. Aan de zijgevel hing lange tijd een hertengewei en boven de deur een hertenkop, omdat het hert al sinds de middeleeuwen als teken voor apothekers gebruikt werd. Het gewei, dat hormonen bevatte, werd er gemalen vanwege zijn opwekkende kracht.
In het dagboek van de beroemde vroedvrouw Catharina Geertruida Schrader worden al heel vroeg apothekers in Dokkum vermeld, zoals Jan Ruymsadelaar in 1699 en Fooy en Jilderda na 1700. Verder kennen we de namen van Andreas Jelmersma, die burgemeester en apotheker was, en Sibren Jacobs, Douwe Ruymsadelaar of Duco de Haan. Van hen is echter niet bekend waar zij hun apotheek hadden. Van de apotheker Andries Cuperus weten we dat hij een apotheek had op de hoek van de Lange Oosterstraat en de Kleine Breedstraat.
In de apotheek op de Zijl zijn oude receptenboeken gevonden, die nu worden bewaard in het streekarchief, waardoor we weten dat er hier al op 7 juni 1762 een recept werd uitgeschreven voor de vrouw van wagenmaker Potter. Uit de receptenboeken blijkt dat de klanten uit de wijde omstreken van Dokkum kwamen: dorpen als Collem, Buitenpost, Stroobos, Drijsem, Anjum, Holwerd, Blija, Hardegarijp, maar ook Ameland en Schiermonnikoog komen er in voor. In 1785 schreef een apotheker voor: “elke avond 25 droppen en wat jenever” te nemen of “2 x daags ’s morgens en ’s avonds elf uur 30 droppen met wat brandewijn.” In de tweede helft van de 19e eeuw was er één apotheker werkzaam op zo’n 4000 inwoners van de Dongeradelen, tegenwoordig is een apotheker genoeg voor meer dan 10.000 inwoners.
Onder het monumentale pand uit 1622 bevindt zich overigens nog steeds een restant van een forse, oudere kelder, die qua maat en vorm overeen komt met een middeleeuwse zaalstins, zoals van het oude blokhuis dat hier ooit stond.
Voeg deze kaart toe aan uw website;
We gebruiken cookies en andere trackingtechnologieën om uw browse-ervaring op onze website te verbeteren, om u gepersonaliseerde inhoud en gerichte advertenties te laten zien, om ons websiteverkeer te analyseren en om te begrijpen waar onze bezoekers vandaan komen. Privacybeleid